MIJN IDEAAL. 68 Twee zware tressen, donkerblond, als zijde glanzend zacht, Een mondje, klein en rozenrood, dat steeds u tegenlacht, Een rij van tanden, parelwit, een iets gebogen neus, Een ronde kin, een vollen hals, bracht dit mij tot [mijn keus? Wel neen, dat was vooral de blik van haar bezielend oog, Dier schalksche kijkers, donkerbruin, met fijnen wenk brauwboog Dat was haar onbezorgde lach, en haar goedhartigheid, Dat was haar rein en zacht gemoed, dat was haar geestigheid. Hoor ik haar frissche, held're stem, den lichten vluggen tred Van 't voetje, dat zij zoo gracieus, zoo zwevend nederzet, Dan klopt het luide in mijn borst, en 'k reikhals naar den [stond Waaropzij vroolijktotons komt, een glimlach om den mond. Druk ik haar kleine, blanke hand, die wegschuilt in mijn [vuist, Dan bonst mijn hart, dan trilt mijn stem, wat 'k zeg is [vaak onjuist. oO*

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1883 | | pagina 214