96
Sombere dagen volgde er voor haar, tot zij eens een
bezoek van Mevrouw Verhagen ontving, die haar in
doodsangst smeekte, of zij al het gebeurde vergeten
wilde en haar verzocht met haar naar huis te gaan.
Immers Eduard lag in een zware koorts en riep aan
houdend om zijne Marie. Als zij niet kwam, hoe spoedig
zou de bedroefde moeder haar eenige dan naar het
graf moeten dragen.
Marie was dadelijk bereid; de angst voor den ge
liefde deed haar vliegen, en weldra stond zij aan zijn
ziekbed. En vreemd was het: zoodra zij haar hand
op zijn gloeiend hoofd legde, toen hij haar stem hoorde,
oogenblikkelijk bedaarde het ijlen, zijn dwalende blik
werd allengs vaster, de koortsgloed verdween van zijn
vermagerde trekken en weldra viel hij in een gerusten
slaap, waaruit hij na eenige uren verkwikt ontwaakte.
Marie had zich al dien tijd nauwelijks bewogen, met
zijn hand in de hare had zij stil naast zijne sponde
gezeten, weemoedig op die geliefde trekken starende,
nu zoo vermagerd en bleek. Maar toen Eduard ont
waakte en haar aan zijn zijde ontdekte, wie schetst
zijn vreugde en verrassing, en Mevrouw Verhagen,
dankbaar en innig gelukkig door de redding van haar
kind, wat kon zij anders doen dan de handen der
geliefden in elkaar leggen met de woorden «Nu, kin
deren, als je dan meent dat je het zonder elkaar niet
kunt stellen, in 's Hemelsnaam dan, ik zal mij niet
langer tegen je geluk verzetten." En toen zij zelf Marie
's avonds naar huis bracht en daar met eigen oogen
het lieve huisgezin aanschouwde, was zij bijna reeds
geheel met het plan verzoend, en thuis komende, zei
ze tegen Eduard: «Alles saamgenomen, vind ik toch,