Op een vraagom wat te scïrjjYen. 116 Wilt gij, dat ik in verzen, U mijne hulde breng, Dat ik het koude proza Met poëzie vermeng? En meent ge in mij een dichter, Een kunstenaar te zien, Die u in fraaie woorden Een eerbewijs kan biên? En weet ge, hoe het oordeel Der meeste menschen luidt Wanneer een prulpoëet zich Vergrijpt aan 's dichters luit Hoe streng critiek kan wezen, Hoewel niet altijd juist, Wanneer van onbevoegden Mij 't oordeel tegensuist. Begrijpt ge, hoe de moed mij Juist daardoor vaak begeeft, Om weer mij bloot te stellen, Aan wien mij netten weeft?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1883 | | pagina 262