Op een vraagom wat te scïrjjYen.
116
Wilt gij, dat ik in verzen,
U mijne hulde breng,
Dat ik het koude proza
Met poëzie vermeng?
En meent ge in mij een dichter,
Een kunstenaar te zien,
Die u in fraaie woorden
Een eerbewijs kan biên?
En weet ge, hoe het oordeel
Der meeste menschen luidt
Wanneer een prulpoëet zich
Vergrijpt aan 's dichters luit
Hoe streng critiek kan wezen,
Hoewel niet altijd juist,
Wanneer van onbevoegden
Mij 't oordeel tegensuist.
Begrijpt ge, hoe de moed mij
Juist daardoor vaak begeeft,
Om weer mij bloot te stellen,
Aan wien mij netten weeft?