120
zijne dierbare echtgenoote mocht geven. Dit gesprek,
waarvan het laatste gedeelte reeds op stamelenden toon
was uitgesproken, had den armen lijder zoozeer afge
mat, dat hij spoedig daarop bewusteloos in de kussens
neerzeeg. Nog enkele minuten en hij was niet meer.
Twee jaren zijn verloopen, en we vinden Eugénie
als de vrouw van Adolph terug. Haar moeder had
gemeend vóór haar sterven een beschermer aan de
geliefde dochter te moeten geven. Adolph, dacht zij,
was daartoe de meest geschikte persoon, den man, op
wien trouwens reeds de keuze van haar, helaas te
vroeg ontslapen echtgenoot was gevallen. Dan ach,
de tijd zou leeren, dat de goede vrouw zich deerlijk
bedrogen had.
Eugénie had, niettegenstaande de vele zorgen, waar
onder zij reeds vroeg gebukt had gegaan, een nog
jeugdig gemoed. De ouders, die ze eenmaal zoo vurig
lief had, waren haar ontvallen; en het was haar
sedert zoo leeg in het hart geworden. Ze had behoefte
aan liefde en deelneming, en ze vond die zoo weinig
bij haar echtgenoot.
Neen, de stille, min of meer stugge Adolph was er
de man niet naar om haar te troosten. Het was ook
geen liefde geweest, die hen verbonden had.
Adolph mocht haar wol lijden, maar had in dit
huwelijk vooral een middel gezien om zijne maatschap
pelijke positie te verbeteren. Eugénie gevoelde zich
huiverachtig in tegenwoordigheid .van haar manze
vreesde hem, maar beminde hem niet, en ware het
niet, dat zij aan het herhaald verzoek harer moeder
y