126 begreep, dat lmar leven daardoor niet in vroolijkheid zou winnen. Beiden ontweken eene ontmoeting, zoodat zij elkaar na het betreurenswaardig voorval noch zagen noch spraken. Arthur had zich na zijne verwijdering uit de zaak van Adolph in den handel begeven. Het ging hem echter niet goed en Adolph maakte van deze omstan digheid gebruik om zijn wraakzuchtig voornemen ten uitvoer te brengen. De rol, die Eugénie hierbij speelde, was geenszins een der benijdenswaardigste of schoon ste. Was die deelneming van haar kant slecht, ze was niet zóó slecht als de lezer zou vermoedenindien hij niet wist, dat zij geheel onbekend was met het plan-, dat door haar man gesmeed was. Waarschijnlijk zult gij zeggen, dat zij zich daarvan eerst op de hoogte had moeten stellen. Voorzeker, en wij ontkennen ook niet, dat zij daartoe menige, helaas vergeefsche poging heeft aangewend. De vrees, die zij voor haar man koesterde, was echter oorzaak, dat zij niet genoeg bij hem op openbaarmaking zijner voor nemens durfde aandringenzoodat zijonbewust van het kwadeen als werktuig in de hand van Adolph aan diens misdadig opzet hare hulp verleende. In een brief, haar door Adolph gedicteerd, verzocht zij Arthur nogmaals eene samenkomst in een afgelegen en onbewoond huis, onder belofte voor hem eene som gelds mede te brengendie hij op dat oogenblik voor zijne slecht staande zaken ten zeerste noodig had. Dit onderhoud werd door Arthur toegestaan en zou in den daaropvolgenden nacht plaats hebben. Een flauw vermoeden was bij Eugénie gerezen, en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1883 | | pagina 272