178
»0 God! dus zou het rnoog'lijk ziju,
«Dat Herman niet meer was?"
Ze zwijmt. De krijger grijpt haar vlug,
En vleit haar op het gras.
Nu neemt hij doek en banden af,
Ontrukt zich 't valsche haar,
Hij werpt den ouden mantel weg;
En Herman staat nu daar.
Eerst hecht hij 't kruis zich op de borst
Voor Moed, Beleid en Trouw,
Dandrukt hij ééne lange kus
Op 't hoofd der bleeke vrouw.
Die kus geeft haar het leven weêr,
Zij opent weer haar oog.
»0 God!" 't Is Herman, dien zij ziet
En die haar heft omhoog.
»Ik ben als ridder weêr gekeerd!"
Zoo stamelt hij verward,
«Nu vraag ik, Jonkvrouw om uw hand,
Schenk tevens mij uw hart!"
Zij bloost. Geluk straalt uit haar oog,
Als zij hem reikt haar hand!
Het kruis, dat Herman's borst versiert,
Blijv' steeds hun liefdepand.
Salvator.