180
eenige centen werd beloondzonder dat zijn voorraad
zwavelstokken verminderde. Want iedereen wist het
al klaagde Tij men ook nooit, dat hij arm was, dood
arm dat hij van de algemeene liefdadigheid moest
levenomdat hij te oud en te zwak was om te werken.
Ouderen van dagen wisten zich echter nog te herin
neren dat dit alles anders was. Toen was die ge
brekkige grijsaard nog een krachtig en oppassend
werkman, die met vrouw en eenigen zoon een klein
net huisje bewoonde aan den ingang van hetzelfde
dorp, waar hij nu als bedelaar rondliep.
Veel gelukkige jaren had Tijmen van Doorn met zijn
gezin doorgebracht in dat kleine huisje, waar wel
geen overvloed heerschte, maar armoede toch ook een
onbekend iets was, daar hetgeen hij verdiende op vol
doende wijze in hun dagelijksch onderhoud voorzag.
Meer begeerden zij niet; zij waren tevreden met het
geen zij hadden en vonden in elkander vergoeding
voor datgenewat zij zich moesten ontzeggenwant
vrede en liefde schenen hunne woonplaats gekozen te
hebben te midden van dat kleine gezin en alle onte
vredenheid daaruit voor goed te hebben verjaagd.
Steeds heerschte daar een vroolijke opgewekte geest,
die den bezoeker aangenaam aandeed en ook niet na
liet zijn invloed te doen gevoelen op de andere be
woners van het kleine dorpje, zoodat een ieder het
wist, dat daar een gezin woonde, dat de kunst ver
stond om te leven van het weinige, dat het bezat en...
toch gelukkig te zijn. Ja, zoo was het, en zoo bleef
het ook totdat de zoon het huis voor een jaar moest
verlatenom zijn plicht jegens het Vaderland te ver
vullen.
fv