186
(SLccvv
Eerste zoo ge inij bedriegt de laatste;
Eeuwig, eeuwig miju.
Ach, dat liefde ook weerkaatste
Uit uw oogelij u.
Lieve zoo ge niet bemint, dan wreede,
Wreede, wreede maagd.
Breng mij in het hart dien vrede
Dien het lang reeds vraagt.
Dierb're wijst ge af betreurde;
Lieve hemeling';
Doch, zoo ik uw liefd' verbeurde,
Wee mijsterveling.
Schoonste, reinste, rijkstbegaafde
Met uw englenlach,
Waar mijn harte zich aan laafde,
Alle heil in zag.
Eerste blijve 't dan de eerste;
Wilt ge 't, maagdekijn?
Een'ge, die mijn hart beheerschte;
Eeuwig, eeuwig mijn.