9
Lieflijk ligt ge daar verscholen,
Vochte paar'len in het woud.
't Maanlicht kust uw effen spiegel,
Waar de waterlelie groeit,
En verlicht uw groene zoomen,
Waar het hoschviooltje bloeit,
't Is mij wellust hier te mijm'ren
Bij der nachtegalen lied,
Wijl uw zachtbemoste beemde
Den vermoeide een rustplaats biedt,
't Is mij wellust, hier te dolen,
Door dit lommerrijke oord-,
't Helder, ruischend beekje volgend
Langs zijn kronkelenden boord.
Op uw heuv'len, in uw dalen
Geurt de lucht van lieflijkheid
Schoone dreven, Gelre's Eden,
Steeds blijv' u mijn lied gewijd!