25
Zij vallen op elkaar, geen hunner weet van wijken
Het blinkende metaal dreigt weldra te bezwijken,
Wanneer 't met reuzenkracht door forschen arm geleid,
Desvijands zwaard ontmoet, dat bliksemt in den strijd.
De dood aanschouwt dit spel, hij wil niet langer wachten
Met iedren nieuwen stoot vermind'ren hunne krachten
Hij grijpt zijn scherpe zeis, en met den laatsten slag,
Is 't lijkental vergroot, dat op den bodem lag.
lletmensch lijk hart keert weer; de bloeddorst is geweken,
Het dof en brekend oog schijnt nog te willen spreken
De winnaar van den strijd knielt naast zijn offer neer,
Reikt hem den laatsten dronk het leven is niet meer.
Maar 't reeds gestorven hart heeft nog bijtijds gesproken
De hand verraadt de plek, waar, in het buis gestoken,
iwee brieven zijn gehecht; een aan zijn vrouw en kind,
En een vooi wie hem daar op 't slagveld wedervindt.
De strijd heeft uitgewoed, de vrede is weer hersteld,
De welvaart neemt weldra met reuzenschreden toe
De krachten van den krijg, gevoed door 's burgers geld,
Zij leggen zich ter rust, het strijden lang reeds moê.
Maar ach zoo menig hart gevoelt nog steeds den schok,
Veroorzaakt door den dood van hem, die 't leven liet,
Men zag hem voor het laatst, toen hij ten strijde trok
Met waren moed bezield, en lauwren in 't verschiet.