leven zijt; misschien wilt gij mij vergeven; ik weet hetuwe dochter stierf en ik droeg daarvan de schuld. Later, te midden van mijne gelukkigste dagen, vernam ik haar dood, en sinds dien tijd heb ik geen geluk kige oogenblikken meer gekend. Toen mijne dierbare vrouw mij ontviel, toen mijn eenige zoon mijn naam met schande overlaadde, toen dacht ik: dit is mijn straf; en nu ik weet, dat mij nog slechts weinige uren zijn toegeteldvergeef mij: en gij zult mij het scheiden verlichten." Toen sloot de ruwe vuist, vereelt door het werken, de fijne aristocratische hand in zichde beleedigde vader was verzoend. Maar de strijd was nog niet volstreden, onbedacht zaam verried de waard het bestaan van zijn kleinkind. Natuurlijk wenschte toen de vader zijn kind te zien, doch de waard meende dit tot eiken prijs te moeten voorkomen en wilde, hoeveel het hem ook kostte, niet aan het verlangen van den stervende voldoen. «Waarom", zoo sprak hij, «zult gij haar leeren, hoe groot de schande der moeder washoe groot liet kwaad dat de vader bedreef. Laat zij haar ouders kunnen eeren." Van toen af vroeg de vader niet meer naar zijn kind. Onder de vele kransen die op het graf van den majoor door zijne wapenbroeders en minderen gelegd warenlag ook een krans van eikebladeren. Maryke had dien op aansporen van haar grootvader eigenhandig op de kist gehechtvóór dat deze naar het familiegraf was vervoerd. PITTACUS 1

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 203