EEN VRIENDIN.
Voor tijden leerde ik kennen
Een meisje lief en fijn,
Met kleine, blanke handjes;
't Gelaat was als satijn.
Het donkerblauw der oogen
Zoo helder rein en zacht,
De weerschijn van het harte,
Bezat een tooverkracht.
De wenkbrauw, hoog en donker,
Zoo fijn en glanzend zwart,
Getuigde steeds van vreugde;
Zij kende pijn noch smart.
Hoe fijn en rood die lippen
Wat. was dat mondje klein
En de elpenbeenen tandjes
Hoe helder, wit en rein.