etuiötevi)e 3VLinm,e&l<xcn/b van eene raven zwartharige en breedlippige jonge dame die de wanhopigheid beging op blinkende knoopen te verlieven. 0, hoe deerlijk 'k mij bedroog! Hoeveel lonkjes, Vol knetterende vonkjes, Slingerde ik uit 't lodderoog Heeft hij dan een steenen hart? Kan 't niet gloeien Niet branden, niet schroeien? Dat het al mijn fosfor tart? Van morgen tot avond, steeds denk ik aan hem, Ik hoor boven 't loeien der stormen zijn stem In zonlicht en nevel, daar zweeft er zijn beeld, Dat zelfs in den slaap mij de zinnen nog streelt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 206