m
58
Daar komt het onwederdaar gindswaar ze nu
zijn," zegt de oude man naar het noorden wijzende.
Steeds donkerder wordt de lucht. Weldra verheft
zich de windhij groeit aan tot een storm de weinige
hoornen van het dorp zwiepen en kraken voor zijn
machtigen adem. De zee, 's morgens zoo kalm, is
geheel veranderd woest brullende golven beuken den
dijk, hare witte kruinen verheffen zich steeds hooger. De
vogels gieren over het fel bewogen watervlak, terwijl
ze nu en dan de vleugels in het water dompelen.
't Wordt later en steeds harder loeit de storm.
Een doodelijke angst vervult de harten der dorpsbe
woners. De radelooze vrouwen snellen naar den dijk
en staren op de in diepe duisternis gehulde golven.
Plotseling verlicht een bliksemstraal de zee.
«Daar zijn ze!" roept eene vrouwenstem, die door
het bulderen van den storm bijna onverstaanbaar
wordt gemaakt.
Ze had in één oogenblik de zee overzien en eenige
tegen de baren kampende booten opgemerkt. Alles is
weer duister. Alleen de storm loeit met verdubbelde
woede. Weer een vuurstraal! Alles is ver
dwenen!" roept men. »Wat is dat?" «Waar, waar?"
wilier, dicht aan den dijk, wat daar drijft!" Allen
staren op het steeds naderkomende voorwerp.
Een hooge, milde golf biedt bijstand en werpt het
op den dijk en in een oogwenk snellen allen naar de
plaats, waar het voorwerp aanspoelt.
«Een lijk, een der onzen," gilt een stem. «God;
wie is het?" »'t Is Albert!" roept een jonge knaap,
die het doode lichaam omgekeerd en herkend heeft.