63
En als het kleine handje u streelt,
En 't lieve mondje u kust,
Is dan uw liefde onverdeeld;
Vindt dan uw harte rust?
Wanneer gij 'tdierbaar wicht aanschouwt,
Dat 's vaders beelt'nis draagt
En 't. aan uw kloppend harte houdt
Van droefheid schier doorknaagd.
0denk dan eens aan hemdie bidt
Voor u en voor uw kind,
En, wijl hij u niet meer bezit,
Voor 't hart geen ruste vindt.
Dan welt een traan van diepe smart
En kommer in uw oog;
Dan rijst wellicht in 't droevig hart
Een bede naar omhoog.
Mijn fouten, ach, die kent gij wel,
Maar nooit zult gij 't verstaan
Hoe in mijn treurend hart een hel
Van wanhoop is ontstaan.
Mijn hoop, mijn vreugd, 'tis alles heen;
Niets rest mij op deez' aard'
Wat vroeger mij bekoorlijk scheen,
Is thans mij niets meer waard.