75 Eene net gekleede keukenprinses gaat ons schier onhoorbaar voorbij. Wij zijn nieuwsgierig en volgen haar. Met dezelfde onhoorbare stappen bestijgt zij den breeden, marmeren trap. Boven gekomen op den corridor, die door zijne bloemenpracht als het ware op een tuin gelijkt, opent zij voorzichtig en bijna onmerkbaar eene deur. Deze deur verschaft toegang tot een slaapvertrek. Wij gaan mede naar binnen, en bemerken terstond, dat wij in een ziekenvertrek zijn. Daar, in dat ledi kant met groene gordijnen, daar sluimert de zeventien jarige zoon van de barones, door eene hevige koorts aangetast. Vóór hem op een stoel slaapt zijne bewaakster, eene achttienjarige dienstbode, die de laatste vier weken ternauwernood het ziekbed verlaten heeft. Het zachte geruisch van de binnenkomende heeft haar doen ontwaken, en een lichte blos bedekt hare bleeke wangen, als schaamt zij zich een weinig te rusten, terwijl zij toch in geen tweemaal vier-en-twintig uren een oog heeft dicht gedaan. Schielijk, zonder gerucht te maken, treedt zij op het ziekbed toe, om te zien of het leven den zieke ook heeft doen ont waken. Een zacht: hij slaapt," komt over hare lippen; zij neemt het fleschje aandat de keukenprinses heeft medegebracht, en dat de apotheker reeds herhaaldelijk gevuld heeft, en zet zich weer op haren stoel neder, het oog onafgebroken op het ziekbed gericht. Wat al gedachten doorkruisen haar brein»Zou

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 231