80
«Dus je zoudt denken, dat ik zoo ondankbaar ben,
dat ik, zoodra ik beter ben, vergeten zal, hetgeen jij
voor mij deedt? Fransje, kom bij mijn bed, geef
mij je hand en zie mij aan. Zal je mij bij mijn
naam noemen
Zij beefdezij wist niet wat te zeggen. Zij dorst
hem niet aan te zien, uit vreeze, dat hij in haar hart
zou lezen, hetgeen zij eens gemijmerd had, doch wat
slechts een onbereikbaar ideaal was.
Een zucht: «uwe mama wil het niet hebben," ont
vlood aan hare lippen, en hare oogen vulden zich met
tranen. Hij liet hare hand los zij had hem aan
zijn plicht herinnerd.
Een luid gelach drong van beneden tot hen door.
Nooit meer dan op dit oogenblik, gevoelde Victor wat
deze dienstmaagd voor hem was. Beneden vierde men
feest en dacht men niet aan hem.
Wat zou hij verlaten zijn, zoo zij hem niet ver
goedde, wat hij missen moest. Nogmaals vatte hij
hare hand, klemde die in de zijne vast en drukte er
een kus opdaarna sliep hij in. Fransje bemerkte
terstond, dat de koorts zich van hem meester had
gemaakt. Zacht duisterde zij
«Slaap zacht, Victor"; dekte hem geheel toe en bleef
waken
Wij doen eene reuzenschrede voorwaarts. Een jaar
is verloopen tusschen het oogenblik waarin wij Victor
bezochten en dat waarin wij thans zijn.