AAN EEN VRIEND VAN I'IV,
vóór zijn vertrek naar Indië.
Spoedig zult gij ons verlaten,
En naar 't liellijk Oosten gaan,
Om uw roeping te vervullen,
Op uw nieuwe levensbaan.
Weldra zult gij u bevinden
In bet land u toegedacht,
Dat zich om den ev'naar slingert,
Als een gordel van smaragd.
Maar ook even spoedig zult gij
Komen op het oorlogsveld,
Waar de klewang der barbaren,
Zooveel dap'pren heeft geveld.
Waar de bodem is besprenkeld
Met het Nederlandsche bloed;
Waar zoovele kameraden
't Offer werden van hun moed.