101 Ja, meester Jacques (een looze guit) Wist altijd hun t' ontsnappen Hij daagde hen als 't ware uit, Maar liet zich niet betrappen. En hoe men zocht, en wat men deed, En waar men keek in hol ol spleet, In kuilenachter hekken Men vond wel sporen, heinde en veer Van zijn bestaan bij boer en heer, Maar kon hem niet ontdekken. En telkens, als een jagerstoet Terugkwam met bezwaard gemoed, Met wrevel in de harten, Daar alle moeite vruchteloos Geweest was, scheen het dier, hoe boos! Hen nog te willen tarten. Want telkens bracht een Jobsiaan Van hier of daar de tijding aan Van nieuwe gruweldaden, Gepleegd door 't ondier, dat men zocht, En dat, terwijl men hem bezocht, Niet ophield elk te schaden. Zoo jaagde men vier weken lang Met onvermoeide zorgen Maar 't was hier: «koekkoek eenen zang" was en bleef verborgen. Wèl bracht hij zijn voordeelen meê in die streek, Wèl gaf zijn presentie soms meer dan een preek, Wèl liepen de dames niet meer zonder heer,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 257