105
»Toch dank ik de Voorzienigheid
«Dat zij den band verbrak,
Een roos bedekte 't valsche hart
«Waarin een adder stak.
«Maar wie is dan die snoode knaap?
«Wie had daartoe den moed?
«De hand te strekken naar de maagd,
«Te vlekken 't maagd'lijk bloed?"
Neen Hendrik! 'k ben u trouw gebleven
Hetgeen ik deed was valsche schijn
'k Wil in de toekomst voor u leven
Voor eeuwig zal ik de uwe zijn.
Door valsche tongen slecht geraden,
Heb ik oprechte trouw verdacht,
'k Heb u met laster overladen
lk zwichtte voor der boosheid kracht.
Ik dacht, gij waart voor mij verloren,
Een ander zou uw vrouw reeds zijn;
Nu zal geen laster ons meer storen,
't Geluk van ons zal eeuwig zijn.
Ik wilde me op uw ontrouw wreken
Aan u mijn leed niet laten zien
't Was wreed den liefdeband te breken
Geef mij de straf, die ik verdien.