LANGS DUISTERE PADEN. I Het was een heerlijke zomeravond. Zachtkens daalde de dagvorstin aan den westelijken hemeltrans neder om haar intrede te doen in de poorten van den duisteren nacht. De zilveren wolkjes, die langzaam voortzweefden langs het donkerblauwe uitspansel, tooi den zich met gouden randen en wedijverden met elkander de laatste stralen der zich ter ruste begevende zon op te vangen en te weerkaatsen in ongekende pracht. Bosch en beemden baadden zich in purperen gloed en het was alsof, door zooveel heerlijkheid betooverd, de geheele natuur slechts door een liefelijk en plechtig zwijgen een laatsten afscheidsgroet kon toewerpen aan haar, die licht en leven aanbrengt, waar zij verschijnt. De vogelen in het woud deden hun avondlied hooren de bloemen wendden hare geopende kelken naar den westelijken horizon, als wilden zij het steeds bleeker wordende avondrood tot den laatsten straal toe in zich opnemen; een zachte koelte, duizend geuren met zich voerende, deed de bladeren ruischen en rimpelde het kristallijnen oppervlak van het kleine meer, dat zich langs den zoom van het woud uitstrekte. S£SS>i

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 263