124 der Voort bevond zich nog maar weinige maanden in zijne toenmalige standplaats. Hij was iemand van nog jeugdigen leeftijd, en ofschoon hij eerst korten tijd geleden zijne studiën voltooid had, stond bij be kend als een bekwaam arts, die vol ijver zijne schoone roeping aanvaard had. Met de meeste zorg behandelde hij dan ook den ouden Werner, en dikwijls bevond hij zich tot laat in den nacht aan het leger van den kranken grijsaard. Zeer dikwijls ontmoette hij bij zijne bezoeken de dochter van zijnen patiënt, en wanneer deze hem telkens zoo dringend vroeg of haar lieve vader weer spoedig herstellen zou, dan viel het hem steeds zeer zwaar om haar den werkelijk verontrustenden toestand geheim te houden. Eenige dagen gingen voorbij, en nog steeds bleef de toestand van den zieke bedenkelijk. Op zekeren avond lag Werner rusteloos op zijn leger en de benauwheden, waarmede hij voortdurend te kampen had, maakten het hem zeer moeielijk. Anna zat aan eene kleine tafel, die tegenover het bed van den zieke geplaatst was en hield zich bezig met lezen. Plotseling richtte Werner zich op en riep zachtkens den naam zijner dochter. Anna begaf zich naar het ledikant en liefderijk vroeg zij naar het verlangen van haren vader. Met een kalme stem verzocht de kranke aan zijn kind plaats te nemen en bedaard te luisteren naar hetgeen hij haar te zeggen had. «Anna", zoo begon de zieke, «het is noodig, dat ik thans met u ga spreken over eene zaak, die, ik ge voel het, onvermijdelijk wordt. Mijne krachten bege-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 280