136 Te midden dezer liefelijke eenzaamheid wandelde Anna rustig voort en geheel in gedachten verzonken bemerkte zij niet hoe zich achter haar de tred deed vernemen van iemanddie haar op zijde scheen te willen komen. In haren geest hield zij zich bezig met Van der Voort. Zij wist, dat hij haar lief had, ofschoon hij het haar niet gezegd had en zij was treurig, wanneer zij er aan dacht dat zij hem juist nu, nu hij haar zooveel weldaden bewezen had, zoo koel moest behandelen. Doch het was tot zijn eigen gelukdat zij alzoo een verdere toenadering afsneed en Anna hegreep maar al te zeerdat zij hierin moest volhardenwilde zij geen aanleiding geven tot een zeer onhoudbaren toestand. Plotseling schrikt zij op; met zachte stem hoort zij haren naam achter zich roepen en als zij omziet, be merkt zij hoe de jonkman, bij wien hare gedachten juist verwijlden, in hare onmiddellijke tegenwoordig heid is. Aarzelend treedt de jonge dokter op haar toe en vraagt haar of hij het genoegen mag hebben haar op den terugweg te vergezellen. Hij vertelt haar, dat hij zoo juist terugkeert van zijn patient en thans naar zijne woning gaande, haar voor zich uit zag wandelen. Wat kan Anna anders doen dan zijn verzoek in te willigen? Welke reden zou zij kunnen opgeven, om hem te weigeren, haar te vergezellen Geene, immers! Zwijgend treden zij naast elkander voort; geen van beiden begint een gesprek, dat thans zoo pijnlijk en hoogst moeielijk zal worden. Doch Van der Voort vermant zich en als hij al zijne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 292