161
«Zoudt ge dat werkelijk willen?" vroeg Van der
Voort, terwijl hij haar aanzag met een blik, waaruit
hoop en blijde verwachting straalden; welnu, dat
zou niet onmogelijk zijn en wat mij betreft, ik zou u
altijd gaarne hierin de behulpzame hand bieden."
»Wat bedoelt ge daarmede?" vroeg Anna, eenigszins
verschrikt opziende, als giste zij wat er in het hart
van haren metgezel omging.
«Uw geluk en het mijne," was het zachte en met
ontroering uitgesproken antwoord.
Anna begreep thans alles. Zij wist, dat de man,
die voor haar stond en dien zij eenmaal had moeten
afwijzen, haar nog altijd lief had; zij zag in dezen
man den trouwen en onveranderlijken vriend, die
slechts haar geluk wilde; zij gevoelde, dat hij nooit
zou ophouden haar lief te hebben, en dat zij met hem
een hart vol trouw en liefde van zich zou stooten,
indien zij hem thans voor de tweede maal afwees.
Van der Voort bracht, nadat hij de laatste woorden
gezegd had, een klein medaillon te voorschijn. Hij
opende het en terwijl hij het Anna toereikte, sprak
hij met eene van aandoening trillende stem en met
een blik, waarin angstige spanning en blijde ver
wachting elkander afwisselden
«Dit geschenk kreeg ik van Gustaaf, toen hij gedu
rende de laatste oogenblikken zijns levens in mijne
armen rustte. Hij droeg mij de zorg op voor haar,
wier beeld het bevatte en ik beloofde hem het gehoor
geven aan dezen wensch als mijn plicht te beschouwen.
Thans, Anna, hangt het van u af, of ik in de gele
genheid zal zijn de gedane belofte volkomen te ver-
11