180 zeer gulle jonge mensch aankomen en opeens klinkt luide zijn stem: «Hoerah, daar komt meneer aan, nou krijg ik vast een cent." Op dat bet niet onduidelijk zou zijnwie die royale meneer waswees bij met uitge strekte hand den naderende aanop wien zich nu veler oogen vestigden. Onnoodig te zeggendat de milde gever zich met wanhopige snelheid verwijderde niet zonder eerst woedende blikken op den baanveger te hebben geworpendie echterin het genot over het welslagen van zijti wraak hier weinig last van had. Jazoo was hijonbarmhartig als het er op aankwam zijn fooi machtig te wordenmaar ook overgedienstig als die fooi wat meeviel. Hiervan heb ik zelf eens het proefondervindelijk bewijs gehad, toen ik in een vreeselijk gulle bui hem drie centenin die dagen een heele rijkdom voor mij, had gegeven. Ik weet niet precies meer hoe ik tot die mildheid in staat gesteld was, maar zeker is het, ik gaf drie centen en ik had er geen spijt van ook. De man stak vergenoegd zijne drie centen op en was meer dan beleefd: «Wacht jongeheer, dezen kant uit, daar zit een steentje in het ijs,... zitten uwe schaatsen wel goed, jongeheer? Knelt die linker niet wat? Laat ik u even helpen, ga maar zitten jongeheer." En zie, daar neemt hij zijn groote pet af en haalt uit de gescheurde voering een dotje watten voor den dag, dat hij tusschen de knellende riem en mijn laars steekt. Het hielp wel niet veel en de druk king werd er veeleer door vermeerderd, maar die vreeselijke gedienstigheid liet ik mij wat gaarne aan leunen en ik was er wat grootsch op.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1884 | | pagina 336