CXIÏ van weduwen en weezen van in en door den dienst overleden manschappen en van gezinnen van onder de wapenen geroepen reservisten en landweermannen. De belasting moet jaarlijkstot aan het einde van den weerplichtigen leeftijd, worden opgebracht door hendie wregens ongeschiktheid niet voor den militairen dienst zijn aangewezen, of die later, ten gevolge van gebrekenniet in en door den dienst ontstaandaar uit zijn ontslagen. Het bedrag der belasting is verschillend, naarmate van de klasse, waartoe de betrokken persoon, op grond van zijn vermogen, wordt gerekend te belmoren. Er zijn 14 klassen; de hoogste betaalt 100 florijnen, (ƒ120), de laagste 1 florijn (ƒ1,20) jaarlijks. Onvermogenden zijn vrij. In bijzondere gevallen kan ook aan de in de 4 laagste klassen ingedeclden vrijstelling van betaling dezer belasting worden verleend. Zijn de ouders of grootouders naar bet burgerlijk recht nog tot onderhoud van den betrokken weerplichtige gehoudendan wordt de belasting door ben betaald. Op het budget voor 1882 werd de opbrengst dezer belasting op 9 millioen florijnen geraamd. In den laatsten tijd doen zich stemmen hooren welke op de afschaffing dezer belasting aandringen. Men wijst daarbij op de geringe opbrengst voor den Staat, in verhouding van den druk, welke daardoor op de bevolking wordt gelegd. Als voorbeeld wordt aangevoerd het feit, dat de opbrengst dezer belasting voor de stad Weenen in 1882 26 000 florijnen bedroeg, terwijl de perceptiekosten een som van 27 000 florijnen beliepen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1885 | | pagina 118