CXIII De organieke sterkte op oorlogsvoet van het staande leger (de marine daaronder begrepen), is bij de Wet vastgesteld op 800 000 man. Deze wettelijke sterkte, in 1868 voor 10 jaren bepaald, werd in 1878 voor 1 jaar gehandhaafd en in 1879 opnieuw voor 10 jaren vastgesteld. Oostenrijk met bijbehoorende landen levert daaraan 468 586 mande landen onder de Hongaarsche kroon 331 414 man. Jaarlijks wordt het bij het staande leger in te lijven recruten-contingent bij de Wet bepaald. Voor 1884 is dit contingent vastgesteld als volgt Voor Oostenrijk met bijbehoorende landenvoor het actieve leger, met inbegrip der marine, 55 922 man, voor de aanvullingsreserve 5592 man Voor Hongarije39 552 man voor het actieve leger, 3955 man voor de aanvullingsreserve. Alle te nemen uit de lichtingen van 1864,1863 en 1862. Van een getal van 330 000 jaarlijks in te lijven manschappen zijn er ongeveer 155 000 ongeschikt, 50 000 worden vrijgesteld, 1500 bij de marine inge deeld, zoodat er circa 124 000 overblijven ter inlijving bij het staande leger en de landweer. De totale sterkte der krijgsmacht van Oostenrijk- Hongarije bedraagt, in ronde cijfers: actieve leger en marine 800 000 man aanvullingsreserve. 100 000 landweer350 000 totaal 1,250 000 man. De Oostenrijksche legerbegrooting was voor 1884 geraamd op: 8

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1885 | | pagina 119