HET IDEAAL.
6fJIi^et avondwindje klist de velden
Reeds verdween de dagvorstin,
Morpheus doet alom zich gelden,
De aarde sluimert zachtkens in,
'tVesperklokje klinkt van verre,
'tBlatend schaapje zoekt zijn stal,
Boven blinkt de eerste sterre,
Vrede en rust heerscht overal.
Zwijgend blijft een man daar staren
Naar het schouwspel aan zijn voet;
't Heerlijk landschap roert de snaren
Van zijn dichterlijk gemoed.
't Is alsof de englenkoren
Hem ten laatste op zijn beê
't Goddelijke lied doen hooren
Van de ware, eeuwge vreê.
Ijlings grijpt hij naar de veder;
't Lieddat hij vernomen had
Geeft hij nu in woorden weder,
Schrijft hij neêr op 't witte blad.