22
Verder dwaalt hij door de bergen,
Door het sneeuw'ge, woeste rijk.
't Moeilijkst wil hij van zich vergen
Mits hij maar zijn doel bereik'.
Eens, bij koud, onstuimig weder,
Op een bergtop, hemelhoog,
Legt hij 't moede hoofd ter neder,
En hij sluit het starre oog.
En terwijl in 't land der droomen
Hij daar sluimrend neder ligt,
Heeft hij englenzang vernomen,
En een glans treft zijn gezicht;
En hij hoort bazuinen klinken,
Schallend 't grootsch verlossingslied,
Ja! hij ziet den hemel blinken,
Die ook hem verlossing biedt.
Hiermeê was des dichters lijden
En zijn werk voor goed gedaan.
Brak voor hem, na 't zware strijden,
De ure van verblijden aan.
Wat hij zocht, had hij gevonden,
En zijn ziel, van banden vrij
Zingt het lied der heil'ge melodij.
Olius.