38
in het ijs was vastgevroren, en de houtvester zeer
lang uitbleef, om een tweede boot te halen. Het vaar
tuig werd met veel moeite uit het ijs losgemaakt
waarbij enkele manschappen tot het midden in het
water moesten gaan. Tegen twaalf uur was alles ge
reed; geen ster flikkerde aan den hemel, de nacht
was donker en koud, en de lantaarns schenen dwaal
lichtjes op een kerkhof, waar donkere gestalten zich
in een zelfde richting bewogen. De breede rivier was
overdekt met drijfijs, zoodat de overtocht, die in twee
schuiten plaats had, veel tijd kostte. Welke gedachten
wel het brein dier geharde mannen vervulden te mid
den dier akelige omgeving, der doodelijke stilte, nu
en dan afgebroken door het dofknarsend geluid der
botsende ijsschollen! Waarschijnlijk was de dood,
twijfelachtig de behouden terugkomst; maar als de
onderneming gelukte, was het overige onverschillig.
Aan den anderen oever formeerde de colonne zich
weder, nu zoo dicht mogelijk opgesloten, om snel
vooruit te komen en weinig terrein in te nemen.
Terwijl de marsch zwijgend werd voortgezet over
steile hellingen, verlichtte plotseling een rossig schijnsel
den hemel, en eenige seconden later weerklonk een
donderende slag; onwillekeurig bleef ieder een oogen-
blik stilstaan, maar nog had niemand voor zich het
raadsel opgelost, toen een tweede uitbarsting het lucht
ruim deed trillen. Geen twijfel meer mogelijk; dat
was het geschut van Toul. Het «voorwaarts" van den
commandant spoorde tot spoed aan, om snel het eind
doel te bereiken. Wat de oorzaak dier alarmschoten
was, kon hem weinig belang inboezemen, indien hij