49 «Wel," sprak de eerste weder, «Wat klinkt die toon niet zoet; »Ze s trillend, zacht en teeder «Zooals mijn liefdegloed." «Komt vrienden," riep de tweede, «Ook ik bemin een maagd; «Een schoone uit de bergen «Heb ik me als bruid gevraagd." «Bruinoogig en bruinlokkig, «Bevallig als een ree, «Haar blik zoo lief en smachtend «Nam al mijn zorgen mee." Daar klonken toen de glazen De klank, dien men vernam, Was zuiver, zacht en helder, Of hij van 't liefje kwam. Toen riep de vriend vol vreugde «Iloe zoet klinkt dat in 't oor! 't Is of ik in de verte «Mijn liefje zingen hoor." «Ook ik," sprak stil de derde, «Bemin een maagdelijn «Zoo lief, zoo schoon en teeder «Kan slechts een engel zijn. «Blauwoogig en blondlokkig, «Rein als het zonnelicht, «Ik kan het niet beschrijven «Haar englenaangezicht."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1885 | | pagina 203