50
Daar klonken weer de glazen,
Maar ziet, zijn glas sprong stuk,
Een klaagtoon, lang en snerpend,
Voorspelde een ongeluk
De beide eersten, ze blikten
Stilzwijgend voor zich heen,
De derde echter uitte
Zijn smart in stil geween.
En nu ter zelfder ure
In 't stil geboortedal,
De doodsklok somber luidde,
En meldde een sterfgeval
En in een koele kamer,
Straalt thans een hemelsch licht,
Daar rustte stil en vreedzaam
Een cnglenaangezicht.
De zachte blauwe oogen
Ze waren zonder glans;
En in de blonde lokken
Lag nu een doodenkrans.
d. d. J.