STORM.
Is stormgod Aeolus de banden laat slaken,
Waarin hij de geesten der lucht heeft gekneld,
Als deze in woedenden opstand geraken,
Of ijlende vluchten langs bosch en langs veld.
Als windvlaag op windvlaag de meren doet beven
En schuimvlokken dwarr'lend ten hemelboog drijft,
De krachtigste reuzen des wouds zelfs doet sneven,
Geen huis, ja geen steenrots bewegingloos blijft,
Dan houden de menschen zich bevend verscholen,
En warmen hun leên bij het knappende vuur,
En niemand, die noodeloos buiten blijft dolen,
Bij 't vrees'lijk verschijnsel, den storm der natuur.
Betreën we 't paleisdat ge ginds ziet verrijzen
D'omgeving is schoonhet inwendige fijn
Des eigenaars smaak moet men overal prijzen,
Ja, 't kon op deze aarde een hemel schier zijn!
Maar neen, hier is vrede en rust niet te vinden,
Maar wel een gezin, dat door hartstocht verdeeld,
De koorden geslaakt heeft, die harten verbinden,
Vergeten, wat liefde en plicht ons beveelt;
Daar heeft jalousie in de harten genomen
De plaatse, door liefde vervuld in 't begin
Van 't huw'lijk, voorbarig tot stand reeds gekomen,
En nu het tooneel van den storm in 't gezin.