OM EF^M I DD A G.
el staat de zon aan den hemel te branden,
't Heldere blauw is vermoeiend voor 'toog,
Zonder beweging staat 't graan op de landen,
Alles is rustig en stoffig en droog.
En in die alles verstikkende hitte
Rust heel de aarde stilzwijgend en moe;
Enkel de kleine kapellende witte
Spelen en dartlen er vroolijk op toe.
Hijgend .verlangt de natuur naar den avend,
Die weder krachten en levenslust geeft,
Als, in verkwikkende koelte zich lavend,
Weer heel de schepping tot werken herleeft.
H.