G E E R T E. e wind was guur, 't was snerpend koud De sneeuw bedekte 't strand, Het ijs lag op de Zuiderzee, Van d'Eem tot Gaasterland. De visscher borg zijn netten op, En 't zeil werd opgelapt Bij 't helder brandend takkenvuur Dat in zijn' haardsteê knapt. De schaatsen werden opgezocht; De slijpsteen deed zijn plicht, En dra had ieder in Termeer, Zijn schreên naar zee gericht. 't Gebeele dorp was van de pret Elk bond de schaatsen aan En zwierde blij en lustig rond Op d' uitgestrekte baan. De visscher reed er met zijn wijf, De jong'ling met de maagd. Alom genoot men, door niet één' Werd over kou geklaagd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1885 | | pagina 246