93
Ook Geert', de schoone van het dorp,
«De parel van Termeer,"
Zag men er samen met heur vrind,
Den wakkren van der Veer.
Men gaf dan ook terecht dien naam,
Aan 't lieve visscherskind
Door iedereen, zoo jong als oud,
Werd zij om 't zeerst bemind.
Tot uren ver van 't kleine dorp
Werd Geerte's naam genoemd,
En hare schoonheid, wijd en zijd,
Met hare deugd geroemd.
De goedheid straalde uit haar oog,
En bracht haar naar de spond'
Waarop de kranke lijder lag,
Die bij haar trooste vond.
Wel trotsch mocht van der Veer dus zijn
Op zulk een' rijken schat,
Dien hij reeds, ja men wist het wel,
Als knaap veroverd had!
En nu't was reeds een maand geleên
Was 't paartje dan verloofd;
In 't kerkje bad men van den stoel
Gods zegen op hun hoofd,
En in den ouden beuk van 't dorp
Sneed men hun beider naam;
Terwijl een ster er boven stond,
Verbond een hart ze saam