I
95
Daar dwaalden beidenmet elkaar
In zoet genoegen rond
Daar werd gefluisterd van 't geluk,
Dat hun te wachten stond.
Maar ziet reeds steekt men hier en daar
In 't dorp de lichten aan
»De tijd is daar, sprak van der Veer
Om huiswaarts weer te gaan."
Komaan dus! langer niet getalmd!
Kom Geerte, opgelegd!"
En Geerte reed al achter hem,
Nog voor hij 't had gezegd.
Zoo met gelijkenkorten streek
Ging het weer huiswaarts heen,
Geleid door 't zachte licht der maan,
Die aan de kim verscheen.
En reeds ontwaart hun oog het strand,
Reeds naken zij hun doel,
En hooren z' in de verte, daar
Het blijde feestgewoel,
Als eensklaps 't ijsvlak kraakt en barst,
En wegzinkt onder 't paar
Dat sidderend van angst en schrik
Zich vastklemt aan elkaar.
Maar 't is te laat! geen redding meer!
Steeds wijder wordt het gat
Steeds verder, verder zinken zij
In 't kille diepe nat!