-e
101
Het was de Hidoeng, oftewel de Neus.
«Ja, 'tis me van daag ernst, zoo begon ik maar
dadelijk, ten einde zijn speech te voorkomen, je kunt
lachen zoo hard je wilt, maar ik moet bepaald vossen!"
Op bijna verachtelijke wijze trok de Hidoeng zijn
neus op.
«Vossen!" zoo klonk het van zijn lippen, «nou dak
kun je toch, dunkt me, in de zes weekdagen wel
doen. Zeg, hebben ze daar huisarrest soms voor uit
gevonden, en trouwens," zoo ging hij in één adem
door, «dat, wat jij daar juist deed, dat noemt een
gewoon mensch, geen vossen meer, maar dat is
hengsten
»Dat is dan ook wél waar," zuchtte ik. »Je wordt
er bepaald wee van! Oppasser, één stout!" «Mij ook
één!" riep de Hidoeng, terwijl hij met eene bevallige
nonchalance op mijn tafeltje neerviel.
«Je hebt zoo'n hartversterking wel noodig," sprak
hij op bitteren toon. «Voor het niet zien van een paar
sleutels zit je nou den heelen dag thuis te brommen.
Ik had juist van avond zoo leuk uit hopen te gaan
met den Guitaar. Maar enfin't gaat nog al gauw
om, een potje bier drinken, een partijtje keuen, en
dan«H^eb je een' partij?" zoo vroeg ik on
willekeurig, zoodra het woord keuen over zijne lippen
was.
«Nou massif, om kwart over twee, op 'teerste."
«Meespelers?"
«Nog niet."
«Ik na jou, boy!"
«Je doe maar."
BIBLIOTHEEK
NEDERLANDSCH
LEGERMUSEUM
No,