If j 13 ik eene beschrijving van een bloedig gevecht ging gevenik zou kunnen spreken van voorwaarts trekken en retireerenvan vallen en opstaanvan geweervuur, kruitdampkortom van alleswat maar op het slag veld te pas komt, maar ik doe zulks niet. 'k Ben er namelijk van overtuigddat allen die uniform dragen het «maar dun," en de postiekers het eenigszins onbegrijpelijk zouden vinden. Dames hoor ik bovendien een en ander reeds «vree- selijk griezelig" noemen, en ik vrees hard, dat al mijne lezers en lezeressen bij het begin van het ver haal reeds naar het einde zouden zoeken. Genoeg zij het te vermeldendat menna eerst een hevig snelvuur te hebben afgegevenjuist een bajonet- aanval op den vijand doetals het signaalophouden met vuren, onmiddellijk gevolgd door: verzamelenover de vlakte weerklinkt en den aanvaller daardoor in herinnering gebracht wordt, «dat het geen meenens was", zooals het Urmensch zeide, toen hij Jan Rap den rug streelde. De geestdriftdie zich een oogenblik van onzen vriend heeft meester gemaakt, is weer verdwenen. Zijne bemodderde pantalon en dito schoeisel doen hem weldra weer geheel tot het werkelijke leven terug- keeren. Ook de vijand komt uit het bosch aanrukken en ,beide troepen hoewel eerst elkaar nog wel wat uitdagend aanziende smelten broederlijk ineen tot een enkel leger, schilderachtig over de heide verspreid. De oude Clausewitz heeft het verbazend druk. Niet zoodra toch heeft de hoornblazer zijne trompet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1886 | | pagina 155