44
aan den mond gebrachtof hij heeft begrependat
de zoozeer door hem gewenschte rust ophanden is.
Nog even houdt hij zich in het bosch verscholen,
maar nauwelijks ziet hij van daar uit de geweren aan
rotten zetten, of hij verlaat zijne schuilplaats, treedt
eenigszins schroomvallig langs »de hooge heeren te
paard", en zet met een zucht van verlichting zijne
bagage te midden der «jonkers" neer.
Dat hij met innig genoegen den inhoud van zijne
manden in hunne zakken ziet overgaanzal wel geene
vermelding behoeven.
Ook aan de rust komt echterevenals aan alle
aardsche zaken, een einde.
Het is weer de hoornblazer, die het dolce far niente
stoort en ieder weder in het gelid doet plaats nemen.
De colonne wordt geformeerd en de terugmarsch
naar Breda aangenomen.
Spoedig blijkt het, dat deze langs den hoofdweg
zal plaats hebben en Jan vindt dat leuk.
Wij weten nu ten minste," zoo denkt hij bij zich-
zelven«dat wij nog eens iemand tegenkomen," en in
die verwachting wordt hij in den loop van den middag
dan ook niet teleurgesteld.
Dank zij het zonnetje, dat nog door is gekomen,
bewegen zich op den weg, dien Breda er als wandel
plaats op nahoudt, tal van voetgangers en voetgangsters.
Jan in het bijzonder heeft nog het genoegen zijn
nichtje Rika te ontmoetenalthans zoo stelt hij
aan zijne buurlui het meisje voor, dat hem in het
voorbijgaan zoo vriendelijk toelachte.
«Hoe vind j'em?" zoo hoort hij achter zich mompelen.