f-
EENE SCHETS.
't Is avond. Stil en eenzaam is het op den weg,
die de dorpjes A. en B. verbindt.
Slechts het ruischen van den wind door de takken
der hooge hoornen wordt gehoord, en wanneer men
zich ongeveer een halfuur van A. verwijderd heelt,
ook het gekabbel van de rivier, die den straatweg
kruist.
Een enkele wandelaar vertoont zich in de verte.
Hij nadert met blijkbaar haastigen tred de brug, die
over de rivier leidt. Nog op vrij grooten afstand
daarvan verwijderd vertraagt hij zijn gang, om een
oogenblik later geheel stil te houden en opmerkzaam
toe te luisteren. Maar neen! het is zeker de wind,
die dat eigenaardige geluid voortbracht, hetwelk hij
meende te hooren, en weldra heeft hij zijn weg
voortgezet met nog grootere snelheid, als wilde hij
den verloren tijd zoo spoedig mogelijk weder inhalen.
Thans is hij de brug tot op korten afstand gena
derd doch nunu is het toch niet het
geruisch van den wind, dat zijn oor treft en hem
•s=sSÖs?=3-