HET ONVOLEINDIGDE GEDICHT, 't Is nacht. De zon dook weg, de lucht werd koel [en duister; De velden liggen stil, beroofd van hunnen luister, Als door onzichtbre hand in zoeten slaap gesust. Het woud, beweeg'loos stil, vergat 'tgestadig ruischen; Het meertje, spiegelglad, hield eind'lijk op met bruisen, Nu in dit nacht'lijk uur de wind zelfs ging ter rust. «Ter rust?! Neen! niet ter rust!" zoo heeft een man [gekreten lk rustenwijl de doodop aardsch geluk gebeten «In 't uurglas mijner ga de korrels heeft geteld? «Ik rusten? en zij sterft, voor wie 'k zoo graag mijn [leven «Ja, meer zelfs nog dan dat, mijn zielsrust had ge lgeven «Zoo iets haar redden kon van 'tgraf en zijn geweld! «Zij, de engel van mijn hart, de lichtstraal op mijn [wegen «Het aanzijn was met haar mij steeds de schoonste [zegen oOO^JOOO

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1886 | | pagina 218