j
76
Maar achde tijd heelt alhoe vrees'lijk 't eerst ook zij.
En hier ook wierp zijn hand zacht in den bitt'ren
[alsem
Des bekers reeds wat zoet, bracht op de wond reeds
En stille rouw verving de wilde razernij. [balsem,
De droeve zanger zal nu voor het eerst weer dichten,
De doode gaf dien raaden 't zal hein 't hart ver
dichten
Als hij in dichtertaaldie toch ook zij verstond
Zijn treurig lot verhaalt, en bij den klank der snaren
Der hooggestemde lier zijn schrikk'lijk wedervaren
Zijn allerzwaarst verlies in melodie verkondt.
Nu zoekt hij op de plaats, waar hij den laatsten
[morgen
Voorafgaande aan den slag het handschrift heeft ge
borgen
Het handschrift van 't gedicht, daar hij zijn roem in
[zag-
't Was 't antwoord op een vraag voor dichters uit
geschreven
Hij. die den prijs gewoon als loon voor 't schoone
[streven
Wist zeker, dat de weg tot roem hem open lag.
Wat hadden man en vrouw dat plan al vaak besproken,
Vóór dat de wreede dood den dubb'len band gebroken,
Die beider minnend hart zoo innig samenvlocht.
't Was 't eerste stukdat hij der wereld gaf te lezen
Maar nu ook zou hij dra een roemvol dichter wezen,
Geprezen en geroemd, gevierd, gevleid, gezocht.