t
j
77
Maar telkens, als hij nu met weêr hernieuwde krachten
'tGedicht voltooien wil, dan zwerven zijn gedachten
Weêr naar het beeld terug, dat steeds hij vóór zich
[ziet
Tot hij na korten strijd den arbeid op moet geven
Terwijl hij weenend roept: «Al kostte 't mij het leven,
«Te werken aan dat stuk, ik kan, 'k vermag het niet."
't Wordt nacht. De zon dook weg, de lucht wordt
[koel en duister;
De velden liggen stil, beroofd van hunnen luister.
Plet windje ging ter rust, juist als een maand geleên;
Diana houdt de wacht; van uit haar hooge transen
Laat zij haar zilv'ren licht op 't kleine kerkhof dansen,
Het speelt 0111 zerk en kruis, om krans en treurwilg
[heen.
Langs 't schelppad schrijdt een manin diep gepeins
[verloren,
Wel scheen hem veel verdriet door 't grillig lot be-
[schoren
Want reeds verving het grauw het blonde van weleer.
Bij een' nog nieuwen steen zien wij hem nederknielen
En op die dierbre plek, waar vaak zijn tranen vielen,
Legt hij een rol papier op 't kille marmer neer.
Lo.