t 4» J 82 Nauwelijks was hij dan ook bij ons, of hij voegde zich bij mijn oudste nichtje en was nu ook niet meer van hare zijde te slaan. De hemel scheen ons echter dien dag nog meer zegeningen te hebben toegedacht, want geen vijf minuten later zag ik een ander jongmensch, dat zich verheugen kon in den titel van adspirant-groenop een soort van sukkeldrafje van den kant der zadelplaats op ons afkomen, terwijl dit drafje en de loodzware hitte duidelijk hun invloed vertoonden op het purperroode gelaat van den hardlooper. «Kijk eens Jo" (dit was de naam van mijn vriend), riep ik uit, daar mij mijne vroolijkheid te sterk werd, «daar komt waarachtig het «varkentje" ook aan!" «Hé, ja!" Dit was alles, wat mijn vriend onder den indruk van 't oogenblik kon uitbrengen. Jo en ik hadden namelijk het dravende jongmensch reeds bij voorkeur den naam «varkentje" gegeven, en zoo de welwillende lezeres (als ik er eene mocht hebben) of lezer eenigszins bekend is met de Leidsche studenten uitdrukkingenzal het hun duidelijk zijn, wat wij met dien titel bedoelden. Daarbij moet men wetendat deze groen in spe niet onduidelijk blijken gaf van op de jongste mijner nichtjes tamelijk gecharmeerd te zijn. 't Werd dus bij ons langzamerhand een aardig potje. «Nu, Dré", zeide ik daarop tot mijn collega, toen ik zag, dat zich een gesprek (waarschijnlijk erg onder houdend!) tusschen mijn nichtje en den hoopvollen ndspirant-jurist ontspon, «ik geloof, dat we voor 't oogenblik onze matten gerust kunnen oprollen. Maar zeg eens, hoeveel dansen heb jij al voor van avond?''

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1886 | | pagina 226