f
J
85
Ik maakte een buiging en mijn hoed beschreef een
parabool door 't luchtruim.
Mijn nichtje was, toen ze mij aan haar vriendinnetje
had voorgesteld, een stap achteruit gegaan en daardoor
werd ze dadelijk weder aangeklampt door 't «varkentje,"
die slechts op de gelegenheid had gewacht om zijn
discours van zooeven voort te zetten. In zooverre
was ik hem er dankbaar voor, dat ik nu het veld
vrij had.
Hoe het kwam weet ik niet, maar terwijl ik anders
nooit naar woorden behoefde te zoeken, wanneer ik
aan een jong meisje werd voorgesteld, scheen het mij
echter heden bitter zwaar te zullen vallen iets te
vinden, waarmede ik, zonder nu juist in een discours
over de warmte of het amusement der races te ver
vallen 't gesprek op een niet al te onmogelijke wijze
kon openen.
Telkens dacht ik iets gevonden te hebbenwaar
ten minste een weinigje bon-sens in zatdoch alsof
't noodlot het zóó had bepaald, keek Marie, iederen
keer als ik wilde sprekenmij met haar diepegrijs
blauwe oogen op hare zachte, naïve wijze aan, en
knak! daar brak de spits van 't beetje bon-sens, dat
ik meende vergaard te hebbenals glas af.
Eindelijk, toen ik zeker wel een paar minuten had
staan opdiepen in mijn onwillig brein, begreep ik,
dat ik ten minste toch iets zeggen moest, wilde ik
niet voor een idioot, of minstens voor een boonenstaak
doorgaan. Ik keek, juist als een jongetje, dat een
verjaarversje voor een peettante moet opzeggeneerst
eens naar de punten mijner schoenendaarop naar