t
L
J
98
Nu begon ik inderdaad te geloovendat Marie mijn
goede engel was, en ik nam mij voor het altaar zoo
spoedig mogelijk te doen verrijzen.
De muziek liep ten einde en ieder spoedde zich
naar 't terrein achter den tuinwaar men ter eere
van den verjaardag van 't Prinsesje, het was n.l. juist
de 31ste Augustus, een groot vuurwerk zou afsteken.
In het donker en het gedrang had ik niet opgelet,
wie de personen warendie naast mij stondendoch
toen men, nadat de eerste vuurpijl was opgelaten, een
pot Bengaalsch vuur ontstak, bemerkte ik tot mijn
aangename verrassing, dat aan mijn rechterzijde Marie
stond.
Ik boogvoor zooveel de ruimte dit althans toeliet
en moest onwillekeurig lachen om het denkbeeld, dat
ik Marie nu als een schuldige onder de oogen kwam.
Marie lachte ook eventoen ze mij herkendeeen
engelachtige, verrukkelijke lach, die mijn arm hoofd
geheel en al op hol bracht.
Zoo bekoorlijk als dien avond had ze er in mijn
oogen nog nooit uitgezien.
Een klein elegant stroohoedje, los op de blonde
haren gezet, een sierlijk toiletje, dat het midden hield
tusschen licht en donker, een waaier in de eene hand
(er zou n.l. dien avond worden nagedanst) en een
bouquetje blauwe viooltjes in de andere.
«Goeden avond, freule," sprak ik, «sta mij toe,
dat ik als trouw ridder mijn hulde breng aan mijn
beschermheilige."
Marie boog ook even en zeide:
«De ridder heeft de ongenade zijner dame verdiend,