108 Zoo naderde de dag, waarop ik, deel uitmakende van de «collectie jonge rashonden die Kilacadmon kwamen bevolken," cadet werd. Alhoewel het leven onder elkaar mij zeer toelachte, had ik den eersten tijd natuurlijk met veel moeilijk heden te kampen en was alles mij in den aanvang zeer vreemd. Nooit o. a. zal ik den eersten avond vergeten. Hoe onhandig verdween ik in dat donzen bed en hoe vreemd vond ik het gebruik om mijne dekens met behulp van wiggen in de gedaante van schoenen te bevestigen. Eerst in dien tijd kwam ik tot de ontdekking, welke groote tot nu toe verborgen talenten in mij schuilden. Hoogdravende verzenwaarin veel over hemelsblauwe oogen en lelieblanke handjes gesproken werd, maakte ik in menigte; teekeningen te vervaardigen met figuren voorzien van hoofden als verliefde ganzenwas voor mij eene kleinigheid, terwijl ook menige declaratie mij in staat stelde om mijne kennis in dat opzicht te volmaken. Daarbij was ik bij voorkomende gelegenheid coulisse van welke lastige taak ik mij bij uitstek kweet. Evenwel aan dat soort bezigheden kwam spoedig een einde, en opgetogen kwam ik, na eene afwezigheid van bijna vier maanden, de Kerstdagen thuis doorbrengen. Wat had ik veel te vertellenmet welk een gloed schetste ik tafereelen uit het Academielevenen ademloos luisterde Marie naar al die nieuwighedentot ik eindelijk door een: «nu is het genoeg, lieve Marie," de zitting ophief. Vroolijk volgde zij mij dan naar buiten en op opgewekten toon zetten wij het| gesprek over een ander onderwerp voort.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1886 | | pagina 252