j 110 geweest. Te meer was dit het geval, daar ik haar in het verlof meermalen had moeten aansporen om toch vooral hare vroolijkheid niet te verliezen nu een derde aan onze genoegens deelnam. Alhoewel mij vele dezer tijdingen in het begin koel lieten, kan ik niet ontkennen, dat ik dikwijls vurig wenschte in B. te zijn. Dit nu bracht mij tot de ontdekking, dat de broeder lijke genegenheid, die ik voor Marie gevoelde, dieper wortel had geschoteneindelijk deed het mij zelfs onaangenaam aan, wanneer ik den naam Henri in hare brieven vermeld zag. Doch. dagen, maanden vlogen voorbij, en eer ik het wist bevond ik mij weder te B., om daar de zomermaanden door te brengen. Hoe het kwam weet ik niet, doch deze schenen mij niet meer zoo zalig toe als weleer. Evenwel was het examen gelukkig achter den rug. Fortuna had mij buitengewoon begunstigd, en hetgeen door ieder als een maximum van onmogelijkheid werd beschouwd, was werkelijkheid geworden. Doch het scheen alsof de drukkende Juli-atmosfeer zich tot in mijn hart deed gevoelen. Marie scheen mij niet meer de zusterlijke boezemvriendin van weleer toe. De knop was ontloken en in hare reine pracht vertoonde zich thans de bloeiende roos. Eerst nu werden mijne oogen geopend voor het onschatbaar schoondat ik zoo lange jaren in mijne nabijheid gezien had zonder het naar waarde te schatten. Was die verkoeling nu een grillig spook mijner phantasie? In haar doen en laten toch bleef Marie

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1886 | | pagina 254