(T
411
steeds dezelfde, en evenwel scheen het mij toe als
werd Henri met meer voorkomendheid bejegend dan
hem als vriend des .huizes toekwam. Mijne gemoeds
stemming veranderde echter langzamerhand. Kalm
overdacht ik den toestand, en ik kwam tot de over
tuiging, dat, alhoewel ik Marie beminde, zij toch nooit
de mijne zoude kunnen worden. Mocht ik die schoone
bloem naar die verre gewesten overplanten? Mocht ik
haar aan hare betrekkingen ontrukken Neendat
kon ik niet, en met bovenmenschelijke kracht moest
ik trachten dat gevoel uit mijn hart te verbannen.
En bleek mijn vermoeden juist, beminde Henri Marie
werkelijk, welnu, dan bleef mij slechts over vurig te
hopendat hij het mij zoo dierbare meisje gelukkig
mocht maken.
Diep dacht ik over dit genomen besluit na, en toen
het eenmaal vaststond, besloot ik zoo weinig mogelijk
te kennen te geven, welk een storm er in mijn
binnenste woedde, welk een hevige strijd daar ge
streden werd.
En toen eens Marie en Henri mij deelnemend vroegen:
Charles, waarom zijt ge zoo stil, deert u iets?" toen
antwoordde ik glimlachend: »Hoe zou mij iets kunnen
derendaar waar ik van zoovele zijden zulke innige
blijken van vriendschap mag ondervinden?"
Ik keerde naar de Academie terug. Te midden van
die vele makkers vergat ik soms mijn grievend leed,
maar steeds was het slechts voor weinige oogenblikken
want meer en meer voelde ik hoe diep mijne ziel
geschokt was door de onbereikbaarheid van mijn ideaal.